Van aanloop tot landing: krachtige turnsprongen met hoogte en controle

Wil je hoger springen met meer controle en veiligheid? Deze blog laat je stap voor stap de kern van turnen springen zien: ritmische aanloop, krachtige afzet, spanning in de lucht (hollow/arch) en stabiele landingen, met gerichte warming-up-, kracht- en plyo-tips. Dankzij duidelijke progressies van hurk- en spreidsprong naar overslag en salto, slimme materiaalkeuzes (plank, minitramp, airtrack) en snelle fixes voor veelgemaakte fouten til je je sprongen zichtbaar naar een hoger niveau.

Wat is turnen springen

Wat is turnen springen

Turnen springen is het explosieve onderdeel van turnen waarin je via een aanloop en afzet spectaculaire sprongen maakt over toestellen of op de vloer. Je werkt met materialen zoals de pegasus (het sprongtoestel), een springplank of minitramp, en soms een airtrack voor extra vering. Elke sprong heeft dezelfde basis: je bouwt snelheid op in de aanloop, zet krachtig af met een strakke lichaamsspanning, maakt hoogte en rotatie in de lucht, en landt gecontroleerd met gebogen knieën en actieve armen. Je hoort vaak termen als hollow en arch; dat zijn simpele houdingen waarbij je je romp respectievelijk hol of bol maakt om je rotatie en lijn te sturen. Binnen springen turnen zie je basiselementen zoals hurk- en spreidsprongen, en gevorderde sprongen zoals overslag en salto, zowel voorover als achterover.

Het doel is niet alleen snelheid en hoogte, maar vooral nette techniek, controle en veiligheid. Daarom oefen je progressies stap voor stap, gebruik je valmatten en laat je je eventueel spotten door een trainer. Je traint kracht, explosiviteit, coördinatie en timing, wat je hele turnniveau omhoog tilt. Of je nu beginner bent of al ervaren, je leert sprongen opbouwen van lage naar hoge inzet, zodat je met vertrouwen naar moeilijkere varianten groeit en je sprongen er strak, hoog en veilig uitzien.

Disciplines: sprongtoestel, minitramp en vloer/tumbling

Binnen springen turnen draait het om drie hoofdvormen die elk net anders aanvoelen. Op het sprongtoestel (de pegasus) maak je één krachtige sprong: je neemt snelheid, springt via een plank, plaatst je handen op het toestel, duwt explosief uit en maakt je postflight met bijvoorbeeld een streksprong, overslag of salto, gevolgd door een strakke landing. Met de minitramp heb je een kortere aanloop en extra vering, ideaal om hoogte te pakken voor hurksprongen, barani’s en salto’s, vaak met dikke valmatten voor veilig leren.

Op vloer/tumbling combineer je snelheid en ritme in een reeks, zoals rondat-flikflak-salto, waarbij je leert spanning houden, richting sturen en netjes afwerken. Elke discipline ontwikkelt je kracht, timing en lichaamscontrole op een eigen, superleerzame manier.

Doelen en voordelen: kracht, explosiviteit en lichaamsbeheersing

In springen turnen werk je doelgericht aan een krachtig en wendbaar lichaam. Je bouwt been- en corekracht op voor een stevige afzet, terwijl je schouders en rug leren stabiel te blijven bij het duwen en afzetten. Explosiviteit betekent dat je in milliseconden veel kracht levert; dat train je met korte aanlopen, scherpe afzetten en snelle spanning in je lijf.

Lichaamsbeheersing draait om controle over houding, timing en richting, plus luchtgevoel: weten waar je bent tijdens rotatie en hoe je netjes uitkomt. Dat alles maakt je sprongen hoger, strakker en veiliger. Je leert beter landen, verkleint de kans op blessures en neemt die snelheid, coördinatie en controle moeiteloos mee naar andere onderdelen en sporten.

[TIP] Tip: Kijk vooruit, houd rompspanning en land zacht met gebogen knieën.

Basistechniek: van aanloop tot landing

Basistechniek: van aanloop tot landing

Van de eerste pas tot een stabiele landing: een goede sprong staat of valt met basistechniek. Focus op ritme, spanning en controle in elke fase.

  • Aanloop: versnel geleidelijk en houd een constant ritme; gebruik de voorlaatste pas om je zwaartepunt iets te verlagen en maak de laatste pas kort en scherp voor een krachtige afzet.
  • Afzet en toestelcontact: “pak in” op plank of minitramp met explosieve strekking van enkel-knie-heup en een stevige armzwaai; op het sprongtoestel plaats je je handen kort, blok je hard uit in de schouders en houd je romp in hollow (licht bol) voor een strakke lijn; gebruik arch (hol) spaarzaam om te openen richting landing.
  • Zweeffase en landing: werk lang en gestrekt met neutrale blik en “spot” de vloer voor timing; land heupbreed op de bal van de voet en rol door naar de hele voet, buig knieën en heupen mee, gebruik je armen voor balans en veer uit; raak je uit balans, pas gecontroleerde valtechniek toe.

Met deze basis leg je de fundering voor veilige, krachtige sprongen. Oefen de fases afzonderlijk en verbind ze daarna vloeiend in tempo.

Aanloop, afzet en zweeffase: ritme, plank/minitramp en spanning (hollow/arch)

Je aanloop bepaalt je sprong: bouw tempo geleidelijk op, houd een gelijk ritme en maak je voorlaatste pas iets langer zodat je zwaartepunt daalt en je laatste pas kort en scherp voelt. Op de plank land je op de voorvoet in het midden, comprimeer je actief en strek je enkels, knieën en heupen tegelijk met een felle armzwaai; op de minitramp mik je op het sweet spot in het midden, recht boven je steun.

In de afzet blijf je lang, heupen onder je, borst hoog en hoofd neutraal. In de zweeffase houd je spanning met een duidelijke hollow (licht bol) voor lijn en rotatiecontrole; je opent kort richting arch wanneer je hoogte wilt omzetten naar afstand of je landing wil voorbereiden. Zo koppel je snelheid aan hoogte en controle.

Landen en valtechniek: uitveren, voetenplaatsing en armgebruik

Een strakke landing begint met heupbrede voeten die eerst de bal raken en dan rustig doorrollen naar je hele voet. Je knieën buigen mee in de lijn van je tenen, je heupen vangen de klap op en je romp blijft actief met aangespannen core. Je armen komen voor je lijf om de landing te “vangen” en vervolgens open je ze voor balans en een stabiele afwerking.

Uitveren betekent dat je de impact dempt door gecontroleerd door te buigen en weer op te strekken zonder te stuiteren. Gaat het mis, kies je voor valtechniek: voorover of achterover afrollen, kin licht in, schouders rond en druk verdelen, zodat je veilig energie afvoert op de mat.

[TIP] Tip: Bouw snelheid geleidelijk op, duw explosief, demp landing met kniebuiging.

Belangrijkste sprongen en progressies

In springen turnen bouw je je repertoire op van simpel naar spectaculair, met als basis een strakke aanloop, krachtige afzet en gecontroleerde landing. Je start vaak met streksprong, hurksprong en spreidsprong via plank of minitramp om hoogte, lijn en timing te leren. Daarna schuif je door naar overslag: eerst op een lage kast of spottingblok, later op de pegasus met meer snelheid en een hardere schouderduw. Voor salto’s werk je progressies in veilige stappen: voorover vanaf minitramp in dikke valmatten, dan naar streksalto en varianten zoals barani (voorwaartse salto met halve draai); achterover start je met sprong op rug op mat, vervolgens salto achterover vanuit minitramp of na een rondat-flikflak op vloer.

Op het sprongtoestel ontwikkel je postflight-variaties zoals spreid, gehoekt of gestrekt met draai, waarbij je leert openen en “spotten” voor een stabiele landing. Elke stap combineert techniek, kracht en vertrouwen: kleine hoogte, veel herhalingen, daarna geleidelijk sneller, hoger en verder tot je sprongen strak, hoog en consistent zijn.

Basis: hurksprong en spreidsprong op plank of minitramp

De hurksprong en spreidsprong vormen je startpunt in turnen springen, omdat je hiermee ritme, hoogte en lichaamsspanning leert. Je bouwt snelheid op in een gelijkmatige aanloop, zet actief af via de plank of de minitramp met een felle armzwaai en gestrekte enkels, knieën en heupen. Voor de hurksprong trek je je knieën snel richting borst terwijl je romp lang blijft en je voeten bij elkaar houdt; je opent tijdig om heupbreed, licht door de knieën te landen.

Voor de spreidsprong breng je je benen krachtig zijwaarts vanuit de heupen, houd je tenen gestrekt en je romp recht, en sluit je weer in voor de landing. Op de minitramp profiteer je van extra vering, op de plank is je timing compacter. Oefen eerst in dikke valmatten en herhaal kort en scherp voor strakke, veilige sprongen.

Naar overslag en salto: voorover en achterover in stappen

De weg naar overslag en salto begint met basiscontrole. Voor overslag voorover werk je eerst aan een strakke handstand en een harde schouderduw (blokkeren: krachtig uitstoten), daarna handstand afspringen van een verhoogd blok, en pas dan over de pegasus met plank. Overslag achterover bouw je via flikflak-gevoel op: vanuit een rondat leer je je schouders snel over je handen te brengen en actief door te duwen, eerst in de valkuil of op hoge matten.

Voor een streksalto voorover start je met sprong op rug in dikke matten, daarna tucksalto met duidelijke set (armen omhoog, heupen onder je) en later varianten zoals barani. Achterover oefen je set en inklemmen op minitramp, landingen spotten en geleidelijk minder hulp­middelen gebruiken voor strakke, veilige rotaties.

Vaultsprongen op de Pegasus: opbouw van aanloop tot afsprong

Bij vaultsprongen op de pegasus draait alles om een strakke keten van aanloop tot afsprong. Je bouwt tempo op in een gelijk ritme, maakt je voorlaatste pas iets langer om te zakken met je zwaartepunt en zet de laatste pas kort en scherp. Op de plank land je midden op de voorvoet, comprimeer je actief en strek je enkels, knieën en heupen met een felle armzwaai.

In de preflight blijf je lang en raak je de pegasus kort met schouderbreedte handplaatsing. Vervolgens blokkeer je hard uit de schouders (explosief uitstoten) om hoogte en afstand te maken. In de postflight open je naar streksprong of varianten met draai, “spot” je de mat en land je heupbreed, controleerd uitverend.

[TIP] Tip: Beheers basislandingen eerst, verhoog hoogte en complexiteit geleidelijk.

Slim trainen voor springen turnen

begint met een korte maar gerichte warming-up: mobiliteit voor enkels, heupen en schouders, gevolgd door activerende sprongetjes en een paar versnellingen zodat je ritme meteen goed zit. Bouw daarna techniekblokken op met veel herhalingen van aanloop, plank- of minitrampcontact en landingen, eerst op zachte matten en pas later op harder oppervlak. Combineer dit met kracht en plyometrie: step-ups, hip thrusts, corewerk en korte, explosieve sprongen om je afzet scherper te maken; houd rustpauzes van ongeveer een minuut zodat elke herhaling snel en strak blijft. Werk in duidelijke progressies en verander per sessie maar een klein detail, zoals armzwaai, handplaatsing of hollow/arch-timing.

Gebruik hulpmiddelen als airtrack, spottingblok en valmatten om veilig hoogte te zoeken, en film je sprongen om je aanlooptempo, hoek en landing te checken. Train liever 2 tot 3 keer per week kort en kwalitatief dan lang en slordig, en plan herstel met mobiliteit en lichte kracht. Door consistent ritme, slimme opbouw en bewuste techniek te combineren, voel je je sprongen elke week hoger, netter en vooral veiliger worden, en til je je hele niveau in springen turnen stap voor stap omhoog.

Warming-up en mobiliteit die je sprongen direct verbeteren

Met een slimme warming-up voel je je sprongen in springen turnen meteen hoger en strakker. Start met 3 tot 5 minuten rustig dribbelen of touwtjespringen om je hartslag op te brengen, gevolgd door dynamische mobiliteit voor enkels, heupen en schouders: enkelrockers en kuitpompen voor een betere afzet, diepe hurk- en heupopeners voor lengte in je lijn, en armcirkels en scap push-ups om je schouders stabiel te maken.

Activeer daarna je sprongspieren met korte, veerkrachtige sprongetjes zoals pogo’s en een paar A-skips om ritme en knieheffing te voelen. Sluit af met 2 tot 3 techniekprikkels: een felle armzwaai, strakke hollow-spanning en gecontroleerd landen. In 8 tot 10 minuten zet je je lichaam aan, verklein je blessurerisico en maak je elke sprong direct efficiënter.

Materiaal en hulpmiddelen: plank, minitramp, Airtrack, spottingblok en valmatten

Deze vergelijking helpt je snel kiezen welk hulpmiddel bij turnen springen het beste past bij je trainingsdoel, van aanloop en afzet tot veilige landing.

Materiaal Primair doel Gebruik in sprongen Veiligheidstips
Plank (springplank) Energieoverdracht en juiste afzethoek vanuit aanloop Hurksprong/spreidsprong; overslag-progressie richting Pegasus Controleer instelhoek en antislip; voeten midden plank; core/armen actief
Minitramp Extra hoogte en zweeftijd voor techniekopbouw Hurk-/spreidsprong met hogere vlucht; voor-/achterwaartse salto-progressies Randbescherming en juiste afstand tot mat; één tegelijk; coach-spot bij nieuwe skills
Airtrack Veerkrachtige, vergevingsgezinde ondergrond voor aanloop/aanzet Rebound- en aanloopdrills; voorbereiding overslag/salto op ‘vloer’ Juiste druk; fixeer en lijn uit met matten; droge vlakke ondergrond; geen scherpe zolen
Spottingblok Tussenstap en hoogtevariatie voor hand-/heupplaatsing Handplaatsing overslag; heupsteun bij voor-/achterwaartse salto-drills Veranker met klittenband; bouw hoogte stapsgewijs; coach-spot verplicht
Valmatten Impactabsorptie bij landingen en gecontroleerd vallen Landingszone bij alle progressies; essentieel bij salto/overslag Koppel matten en dicht naden; kies passende dikte; land met doorveren en armen voor

De kern: kies het hulpmiddel dat past bij je doel (hoogte, techniek of veiligheid) en borg basischecks per opstelling. Zo maak je sprongen in turnen efficiënter én veiliger.

Het juiste materiaal maakt in springen turnen direct verschil in hoogte, timing en veiligheid. De plank geeft een korte, felle veer; je leert er compact op te landen, actief te comprimeren en explosief te strekken voor strakke lijn en snelheid richting toestel. De minitramp biedt meer vering en hoogte, ideaal voor progressies naar salto’s en sprongen met draai, mits je midden op het springvlak landt.

Een airtrack is luchtgevuld en vriendelijk voor gewrichten, perfect om veel herhalingen te maken en je techniek zuiver te houden. Met een spottingblok verhoog je de afzet of handplaatsing, zodat je overslag- en handstanddrills gecontroleerd kunt opbouwen. Valmatten vang je veilig op bij landingen of missers; kies de dikte passend bij je oefening en verplaats ze mee met je progressie.

Veelgemaakte fouten en snelle fixes per fase

Hier zijn de meest voorkomende fouten per fase bij springen in turnen en de snelste manieren om ze te corrigeren. Gebruik dit als korte checklist tijdens je training.

  • Aanloop: stotterpasjes en omlaag kijken; fix met vaste markeringen, gelijkmatige paslengte, ogen op de horizon, een langere voorlaatste pas en een korte, scherpe laatste pas.
  • Afzet (plank/minitramp): te ver achterop of op de rand op je tenen; mik midden op het toestel, land op de bal van je voet, comprimeer actief en maak een felle armzwaai met gelijke extensie in enkel, knie en heup.
  • Zweeffase en landing: spanning verliezen of te vroeg openen, instabiele landing en knieën die naar binnen vallen; houd hollow tot voorbij je hoogste punt, open gecontroleerd, land heupbreed met knieën over je tenen, armen voor balans en veer gecontroleerd uit.

Oefen elke fix eerst laag en gecontroleerd, verhoog daarna pas je snelheid en hoogte. Leg korte video’s vast voor directe feedback.

Veelgestelde vragen over turnen springen

Wat is het belangrijkste om te weten over turnen springen?

Turnen springen omvat sprongtoestel (Pegasus), minitramp en vloer/tumbling. De kern is gecontroleerde aanloop, krachtige afzet, strakke lichaamsspanning (hollow/arch) en veilige landing. Het ontwikkelt kracht, explosiviteit, timing en lichaamsbeheersing.

Hoe begin je het beste met turnen springen?

Start met een gerichte warming-up en mobiliteit voor enkels, heupen en schouders. Oefen ritmische aanloop, armzwaai en plank/minitramp-afzet. Begin met hurk- en spreidsprongen, gebruik spottingblokken en valmatten, werk stapsgewijs richting overslag/salto onder begeleiding.

Wat zijn veelgemaakte fouten bij turnen springen?

Veelgemaakte fouten: onregelmatige aanloop, te zachte plank/minitramp-hit, onvoldoende hollow/arch-spanning, te vroege hoofdzwaai, open heupen bij afzet en stijve landingen. Snelle fixes: ritmetraining, armzwaaidrills, corebracing, heupstrekking, kijkrichting neutraal, uitveren met actieve armen/voeten.